Gebruik AI bespaart 170 miljard euro in gezondheidszorg

Door kunstmatige intelligentie in de Europese gezondheidszorg toe te passen, kan er in tien jaar tijd meer dan 170 miljard euro worden bespaard. Alleen al het toepassen van kunstmatige intelligentie bij de aanpak van een maatschappelijk probleem als kinderobesitas kan 90 miljard euro opleveren. Dat blijkt uit onderzoek van accountants- en advieskantoor PwC.

Technologie kan helpen om de toegang, kwaliteit en betaalbaarheid van de gezondheidszorg in Europa te verbeteren. “De vraag naar zorg neemt toe, maar tegelijk neemt het tekort aan personeel ook toe. Kunstmatige intelligentie kan deels de oplossing zijn, want deze techniek stelt bijvoorbeeld sneller een diagnose dan een arts, omdat het vliegensvlug een enorme database scant. Ook kan het verwachte scenario’s berekenen en zo de dokter én de burger of de patiënt bijstaan in het nemen van beslissingen”, aldus Jan Willem Velthuijsen, hoofdeconoom van PwC.

Velthuijsen onderzocht drie gezondheidsvelden: kinderobesitas, dementie en borstkanker. “Winst valt vooral te behalen doordat artsen diagnoses eerder en doeltreffender kunnen stellen, doordat behandelingen nauwkeuriger kunnen worden afgesteld, en doordat patiënten worden ondersteund bij voorkomen, behandelen en genezen. De kwaliteit van zorg neemt toe en het besparingspotentieel is gigantisch. Zo kunnen we in tien jaar tijd 90 miljard euro besparen op de bestrijding van kinderobesitas, 74 miljard euro bij het tegengaan van borstkanker en 8 miljard euro op een belangrijk medisch vraagstuk als dementie. En dan hebben we pas naar drie thema’s gekeken.”

De totstandkoming van deze besparingsmogelijkheden zit niet alleen in lagere zorgkosten. “De productiviteit van mensen met een gezond gewicht ligt hoger en deze groep kent een relatief laag ziekteverzuim”, aldus Velthuijsen. “Dat hebben we ook in de berekening meegenomen.”

Toch is er nog een lange weg te gaan naar de toepassing van kunstmatige intelligentie in de zorg. Er is een aantal uitdagingen. Zo brengt ki een paar ethische dilemma’s met zich mee. De bereidwilligheid van de patiënt om zich te onderwerpen aan beslissingen die zijn gebaseerd op ki is nog niet algemeen. Maar er zijn ook meer praktische vragen. We zijn nog maar pas begonnen met het bouwen van de enorme databases die groot genoeg zijn om algoritmes te bouwen. Dat leidt weer tot privacyvraagstukken. Verder vraagt kunstmatige intelligentie in de zorg om grote investeringen, omdat de technologie pas echt loont als het op grote schaal in ziekenhuizen wordt toegepast.

Vanwege deze uiteenlopende uitdagingen, is ook gebalanceerd beleid belangrijk. Velthuijsen: “De overheid moet een paar voorwaarden scheppen  rond het verzamelen, opslaan en gebruik van data. Tevens moet er worden gekeken naar een compensatiemodel: wie krijgt betaald voor het opbouwen van de databases, en wie mag er dan op welke voorwaarden gebruik van maken. En ook hier geldt dat de overgang van sturen op kosten naar sturen op zorguitkomsten gaat helpen om de focus op het ontwikkelen van ki-oplossingen te stimuleren.

Meer ziekteverzuim bij vrouwen dan bij mannen

Vrouwen verzuimen meer wegens ziekte dan mannen. Dat gaat op voor alle leeftijdsgroepen. Onder werknemers van 25 tot 35 jaar is het verzuimpercentage van vrouwen twee keer zo hoog als dat van mannen. Dit meldt het CBS op basis van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van CBS en TNO.
Ziekteverzuim onder werknemers van 15 tot 65 jaar neemt toe met het oplopen van de leeftijd. Onder 15- tot 25-jarigen was in 2016 het verzuim het laagst. In deze groep is het sekseverschil gering, net als bij 55- tot 65-jarigen. In de leeftijdsgroep van 25 tot 35 jaar was het ziekteverzuimpercentage van vrouwen echter tweemaal zo hoog als in de jongere groep en ook het dubbele van het verzuimpercentage onder mannen.

In dit onderzoek is geen rekening gehouden met verschillen in de werksituatie van mannen en vrouwen, zoals de bedrijfstak waarin zij werken en de fysieke en psychosociale arbeidsbelasting. Uit eerder CBS-onderzoek blijkt dat ook als hier wel rekening mee wordt gehouden, het ziekteverzuim van vrouwen significant hoger is dan dat van mannen. Dit verschil is deels terug te voeren op ziekte tijdens zwangerschap en na de bevalling.

Het ziekteverzuimpercentage is het aantal ziektedagen van een werknemer in het afgelopen jaar, afgezet tegen het totale aantal beschikbare werkdagen van die werknemer. Dit betekent dat rekening wordt gehouden met deeltijdwerk. Voor de 25- tot 35-jarige vrouwen lag het ziekteverzuimpercentage in 2016 op 4,3. Dat wil zeggen dat zij van elke honderd werkdagen 4,3 dagen verzuimden. Bij de mannen waren dat 2,2 dagen.

In de overige leeftijdsgroepen was het verschil in ziekteverzuimpercentage kleiner. Onder 55- tot 65-jarigen verzuimden mannen per honderd dagen gemiddeld nog geen halve dag minder dan vrouwen. In deze groep lag het percentage voor mannen en vrouwen samen wel het hoogst van alle leeftijdsgroepen: gemiddeld 6 van elke 100 werkdagen.

Niet meer ziekmelders onder ouderen

Het ziekteverzuimpercentage is in elke opeenvolgende leeftijdsgroep groter. Voor het percentage mensen dat zich ziek meldt ligt dat anders; dat is onder 25- tot 35-jarige werknemers het hoogst. In deze groep meldde 57 procent van de vrouwen en 46 procent van de mannen zich in 2016 minimaal een keer ziek. In elke oudere leeftijdsgroep was het percentage ziekmelders telkens kleiner. Wel was het percentage ziekmelders onder vrouwen groter dan onder mannen, ongeacht de leeftijdsgroep.

Duur meest recente verzuim loopt op met leeftijd

Naarmate de leeftijdsgroep ouder is, neemt het aantal dagen van het meest recente verzuim verder toe. Bij een vergelijking tussen mannen en vrouwen valt op dat bij de 45- tot 55-jarigen en de 55- tot 65-jarigen naar verhouding meer mannen vijf werkdagen of langer verzuimen. Daar staat tegenover dat het percentage dat 20 werkdagen of langer afwezig is door ziekte in vrijwel alle leeftijdsgroepen het hoogst is bij vrouwen.

Uit een eerdere CBS-publicatie blijkt dat oudere werknemers vaker aandoeningen hebben die samengaan met een bovengemiddeld verzuim. Zo hebben oudere werknemers vaker te maken met rug-, nek- en gewrichtsklachten en hart- en vaatziekten, terwijl jongeren vaker last hebben van astma en migraine.

UMCG maakt afgekeurde donorlever geschikt voor transplantatie

Voor het eerst in Nederland heeft een patiënt een donorlever getransplanteerd gekregen, die voor transplantatie was afgekeurd en is geoptimaliseerd in een perfusiemachine. De patiënt maakt het uitstekend. ​

De transplantatie maakt deel uit van een proef, waarbij donorlevers die bij binnenkomst een te slechte kwaliteit hebben, eerst worden ‘opgeknapt’ in een perfusiemachine. De donorlever werd eerst met speciale, koude zuurstofrijke vloeistof gespoeld en daarna geleidelijk opgewarmd naar 37 graden, waardoor deze weer ging functioneren. De kleur en zuurgraad van de donorlever werden weer normaal en er werd weer gal aangemaakt. Nadat de donorlever zo een aantal uren buiten het lichaam was getest, werd deze succesvol getransplanteerd in de patiënt.

“Dit is fantastisch, omdat we zo het donoraanbod kunnen uitbreiden door meer donorlevers geschikt te maken voor transplantatie”, aldus Robert Porte, levertransplantatiechirurg in het UMCG. “Steeds meer donoren hebben aandoeningen als diabetes en overgewicht, waardoor hun organen van mindere kwaliteit zijn. Toch is het belangrijk dat ook deze organen worden gebruikt voor transplantatie, omdat er nog altijd een groot tekort aan donororganen is.”

​​Nieuwe perfusievloeistof

Donororganen worden gewoonlijk gekoeld op ijs bewaard en vervoerd naar het transplantatiecentrum. Door een donororgaan op te warmen naar 37 graden komt de stofwisseling weer opgang en gaat het weer functioneren zoals in het lichaam, waardoor het mogelijk is de vitaliteit en functie te testen. Dat kan niet bij een ‘koud’ donororgaan omdat de stofwisseling dan nagenoeg stil ligt. Om een donorlever op de perfusiemachine op te warmen en te kunnen testen is in het UMCG een speciale vloeistof ontwikkeld. Hierdoor hoeft er geen donorbloed gebruikt te worden voor het doorspoelen van het donororgaan. Deze vloeistof bevat naast voedingsstoffen een speciaal eiwit dat zuurstof kan vervoeren bij zowel lage temperaturen als bij lichaamstemperatuur. Met het gebruik van deze nieuwe perfusievloeistof heeft het UMCG een wereldprimeur.

​​Perfusiekamer

Het UMCG beschikt sinds 2015 over een zogenoemde ‘Organ Preservation & Resuscitation’-unit. In deze ruimte worden donororganen, zoals levers, longen en nieren, voor transplantatie in perfusiemachines behandeld met zuurstofrijke vloeistof en voedingsstoffen. Met de nieuwe perfusietechnieken kunnen organen niet alleen beter bewaard, maar ook verbeterd en vlak voor de transplantatie getest worden. Dit leidt ertoe dat meer organen geschikt kunnen worden gemaakt voor transplantatie. Eerder transplanteerde het UMCG al succesvol afgekeurde longen die waren geoptimaliseerd in een perfusiemachine.

In Nederland vonden in 2016 159 levertransplantaties plaats. Er zijn meer donoren, maar een aanzienlijk aantal donorlevers worden al bij voorbaat ongeschikt geacht voor transplantatie. Het UMCG verwacht dat met deze nieuwe techniek een deel van die aanvankelijk afgekeurde levers toch geschikt voor transplantatie blijkt te zijn.