Overgewicht ouders en kinderen gaat vaak samen

Overgewicht komt vaker voor bij kinderen van wie de ouders of verzorgers ook overgewicht hebben. Ook blijkt dat kinderen uit gezinnen met een laag inkomen vaker overgewicht hebben dan kinderen uit de hoogste inkomensgroep. Dit blijkt uit de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor van CBS en RIVM, waarbij ouders het gewicht en de lengte van zichzelf en van hun kinderen opgeven.

In 2015 had 12 procent van de kinderen in de basisschoolleeftijd (4 tot 12 jaar) overgewicht. Een derde hiervan, 4 procent van alle 4- tot 12-jarigen, had zelfs obesitas (ernstig overgewicht). Meisjes en jongens hebben even vaak overgewicht.

Kinderen van ouders met overgewicht vaker zelf ook overgewicht
Van kinderen van wie beide ouders of verzorgers overgewicht hebben, heeft 17 procent zelf ook overgewicht. Bij kinderen van wie beide ouders geen overgewicht hebben is dit bijna 6 procent. Hebben beide ouders overgewicht, en kampt tenminste een van de ouders met obesitas, dan hebben kinderen in bijna een kwart van de gevallen overgewicht.

Kinderen uit gezinnen met lage inkomens vaker overgewicht
Kinderen die opgroeien in een gezin in de laagste inkomensgroep kampen duidelijk vaker met overgewicht dan kinderen uit gezinnen in de hoogste inkomensgroep. Het verband tussen die twee is niet verder onderzocht. In de laagste inkomensgroep heeft bijna 1op de 5 kinderen overgewicht, in de hoogste inkomensgroep iets meer dan 1 op de 20.
Obesitas komt ook aanzienlijk vaker voor onder kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen.

Niet-westerse allochtone kinderen vaker overgewicht
Kinderen met een niet-westerse achtergrond hebben vaker overgewicht dan hun autochtone leeftijdsgenoten: 22 tegenover 9 procent. Voor obesitas is dit achtereenvolgens 9 en 2 procent.

Meer kinderen met overgewicht in vier grootste gemeenten
Kinderen die wonen in een van de vier grootste gemeenten hebben vaker overgewicht dan kinderen daarbuiten. Van de Amsterdamse, Rotterdamse, Haagse en Utrechtse kinderen heeft 18 procent overgewicht. In de rest van het land ligt dit op 11 procent. Het hogere percentage kinderen met overgewicht in de grote steden hangt onder meer samen met het feit dat huishoudens met een lager inkomen en een niet-westerse achtergrond in die steden relatief veel voorkomen.

Kwart van laagst opgeleiden heeft obesitas

Van de mensen van 25 jaar of ouder, die hooguit basisonderwijs hebben afgerond, heeft een kwart obesitas (ernstig overgewicht). Onder universitair opgeleiden is dat 6 procent. Dit blijkt uit de Leefstijlmonitor 2015, een samenwerkingsverband van o.a. CBS, RIVM, Voedingscentrum en Pharos Expertisecentrum Gezondheidsverschillen. In dit onderzoek melden respondenten zelf hun gewicht en lengte.

Lager opgeleiden vaker te zwaar
Hoe lager iemands onderwijsniveau, hoe vaker hij of zij overgewicht heeft. Van de laagst opgeleiden, mensen die ten hoogste basisonderwijs hebben behaald, heeft 65 procent matig of ernstig overgewicht. Van de hoogst opgeleiden is dit 35 procent. Bij obesitas is dit verschil groter; mensen met hooguit basisonderwijs hebben ruim vier keer zo vaak obesitas als universitair geschoolden.
Of een laag onderwijsniveau de kans op overgewicht of obesitas verhoogt, of omgekeerd, of dat beide het gevolg zijn van andere factoren, kan op basis van dit onderzoek niet worden vastgesteld. Mogelijk zijn zelfs alle drie waar.

Vooral ouderen vaak te zwaar
Naarmate mensen ouder zijn, neemt de kans op overgewicht toe. Van de jongeren (4 tot 20 jaar) heeft 12 procent overgewicht. Vanaf 20 jaar neemt het aandeel mensen met overgewicht toe; 6 op de 10 mensen van 50 jaar of ouder is te zwaar.
Het aandeel personen met obesitas neemt ook toe met de leeftijd. Van minder dan 5 procent onder 4- tot 20-jarigen tot ongeveer 17 procent onder 40-plussers.

Opleiding en leeftijd
Onder lager opgeleiden bevinden zich naar verhouding meer ouderen dan onder hoger opgeleiden. Ouderen hebben ook vaker overgewicht. Wanneer rekening wordt gehouden met dat leeftijdsverschil, dan nog blijken laag opgeleiden vaker overgewicht te hebben dan hoog opgeleiden.
Verdubbeling obesitas sinds de jaren 80
Sinds 1981 is het aandeel Nederlanders van 20 jaar of ouder met obesitas meer dan verdubbeld. Ook het RIVM meldde vorige week, op basis van een ander onderzoek, dat obesitas steeds meer voorkomt. Het laatste decennium lijkt deze tendens wat af te vlakken. Ook onder kinderen en jongeren kwam obesitas in de loop van de jaren steeds meer voor. In 2015 was het aandeel Nederlanders met overgewicht en obesitas vergelijkbaar met een jaar eerder.

Daling zout in levensmiddelen blijft zichtbaar

Het zoutgehalte in sommige levensmiddelen – met name brood, conserven (enkelvoudige groenten en peulvruchten) en kaas (Goudse 48+) – is in 2015 behoorlijk gedaald ten opzichte van 2011. Dat blijkt uit onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Als gekeken wordt naar alle producten over de jaren heen dan blijkt dat de sterke daling in het zoutgehalte die tussen 2011 en 2013 is gerealiseerd, in 2015 beklijft.

Monitor
De NVWA monitort sinds 2009 jaarlijks 10 productgroepen op het gehalte aan keukenzout. Zoutgehaltes van producten binnen productgroepen geven daarbij een indruk van de verschillen tussen producten. Daarnaast wordt gekeken of sprake is van een daling in het zoutgehalte sinds 2011. In 2015 heeft de NVWA 1.072 unieke producten, zowel huismerken als overige merken, onderzocht. De onderzochte productgroepen zijn brood, chips en zoutjes, conserven, (diepvries)snacks, kaas, kant-en-klaarmaaltijden, koek en banket, sauzen, soep en vleeswaren. Uit het onderzoek blijkt dat de eerder gesignaleerde grote verschillen in zoutgehaltes in vergelijkbare producten van verschillende fabrikanten nog steeds bestaan.

Wanneer de analyseresultaten van exact vergelijkbare producten uit 2011 en 2015 (565 producten in totaal) worden vergeleken, blijkt dat sprake is van een daling van het zoutgehalte. De gemiddelde afname van het zoutgehalte in 2015 (1,10%) ten opzichte van 2011 (1,18%) bedroeg 6,8%. Bij brood (15,3%), conserven (enkelvoudige groenten en peulvruchten; 31%) en kaas (Goudse 48+; 22,7%) is het zoutgehalte aanzienlijk gedaald. Bij de overige conserven en sauzen is het gemiddelde zoutgehalte juist gestegen.

Fabrikanten zijn verplicht om het zoutgehalte op hun producten te vermelden. De NVWA constateert dat op bijna 90% van de onderzochte etiketten het zoutgehalte wordt vermeld. Het vermelde zoutgehalte is vaak hoger dan de werkelijke hoeveelheid in het product.

Minder zout
Bedrijven zijn al een aantal jaren bezig met het verlagen van het zoutgehalte in levensmiddelen. De aanpak om per productcategorie afspraken te maken over het maximum zoutgehalte, die voor groenteconserven en brood tot duidelijk resultaat heeft geleid, is overgenomen in een akkoord dat begin 2014 is gesloten tussen CBL (retail), FNLI (producenten), KHN (horeca), Veneca (cateraars) en de minister van VWS. In het akkoord staan ambities om het productaanbod qua zout, verzadigd vet en calorieën (suiker en vet) te verbeteren. Vanwege de negatieve gezondheidseffecten van een te hoge consumptie van zout heeft de minister van VWS de voedingsmiddelensector opgeroepen om de samenstelling van voedingsmiddelen te verbeteren. In dat verband rapporteert de NVWA jaarlijks over de gehaltes van zout en suiker in voedingsmiddelen.